vrijdag 27 maart 2009

Snel, sneller, Beaucourt

Hoe groot is de kans dat Michel Vandenbosch zijn hond in het openbaar afrost? Of dat de paus in Afrika met condooms op zak de weg kruist van een mooie zwarte deerne? Die mogelijkheid lijkt me even groot als het nieuws dat Filip De Winter een Marokkaans kindje adopteert. Of Anja Hermans aan de slag (3 woorden!) gaat bij Electrabel. Of Flor Koninckx met een glaasje op achter het stuur kruipt. Hoewel, dat laatste – dat is bekend – is toch gebeurd. Al heb ik het gecheckt en gedubbel- en tripel(!)checkt voor ik het voortvertelde. Het was immers één van de laatste zekerheden die wegvielen. En ziehier komt er weer één: dokter Luc Beaucourt (foto) reed zich tegen de lamp. De arts werd betrapt toen hij aan een snelheid van 186 km per uur over de E34 scheurde. Juist is juist, na correctie werd – volgens de overtreder – de snelheid teruggebracht tot 174 km per uur. Nu mag Beaucourt wel een urgentie-arts zijn en bijgevolg zich gehaast door het leven spoeden, zijn overtreding is op zijn minst opmerkelijk te noemen. Jaren aan een stuk heeft de man onderbroken als een Don Quichot gevochten tegen (weekend)ongevallen en vóór veilig verkeer. Alles samen zou hij op zijn kruisvaart meer dan achtduizend voordrachten gegeven hebben waarbij hij gruwelijke foto's van verkeersslachtoffers toonde door overmatige snelheid al dan niet in combinatie met drankgebruik. Overigens zou Beaucourt als laagvlieger ook al niet geheel nuchter zijn geweest. Vooraleer ik hier de schandpaal bovenhaal, wil ik ootmoedig bekennen dat het “zou kunnen voorkomen dat ook ik gespot word terwijl ik de maximum snelheid overschrijd”. Ik wil dan wel een weddenschap aangaan dat de marge minimaal zal zijn. Als hulpmiddel rijd ik nog altijd rond met een ROB-sticker op de achterruit. Ik beken mij dus altijd als een chauffeur die Rustig Op de Baan rijdt. Dat kan van Beaucourt dus niet (meer) gezegd worden. Het snelste parcours dat hij tot dus ver had gereden was in de politiek. Zijn BV-schap had zich omgezet in een engagement bij de CVP, maar vliegensvlug schakelde hij over naar de VLD. Ik had mij toen al – zij het binnensmonds – vragen gesteld bij het gezelschap dat hij ging opzoeken. Zijn het immers niet bij uitstek de liberalen die pronken met stevige CO2-bakken waar ze – wellicht in naam van de vrijheid – graag mee over het asfalt scheuren? En alsof zijn geloofwaardigheid na zijn verkeersovertreding nog niet helemaal aan diggelen ligt, lijkt hij nu zijn heil bij Jean-Marie – druk het gaspedaal nog wat dieper in – Dedecker te zoeken. Of toch weer niet. Zijn toelatingsexamen heeft Beaucourt alvast met brio afgelegd.

zaterdag 21 maart 2009

25 jaar werknemer (deel 3)

Toen ik in 1992 naar de Aankoopdienst werd gemuteerd kwam ik in een rustiger vaarwater terecht. Ik concentreerde me op mijn nieuwe job en hield me voor het overige low profile. Dat duurde evenwel niet lang want mijn nieuwe collega’s waren al goed op de hoogte van welk vlees ze in hun kuip kregen. Zeker toen ik me in 1994 verkiesbaar stelde voor de gemeenteraad en me in de campagne gooide was ik ook hier politiek volledig ‘geout’. Vanaf begin 1995 was ik officieel gemeenteraadslid. Het veranderde mij als mens nauwelijks, en al helemaal niet in mijn werkomgeving. Vreemd genoeg veranderde het wel de houding van een aantal mensen in mijn werkomgeving. Een aantal kaderleden die mij tot dan toe enkel met de nek aankeken bejegenden mij plots beleefd en haast amicaal. Een hoger kaderlid die mij al jaren systematisch had genegeerd, hield me aan, feliciteerde mij met mijn verkiezing en vroeg me geïnteresseerd naar mijn activiteiten als politicus. Dat het kan verkeren, had Bredero al lang daarvoor gezegd. Met mijn nieuwe baas kon ik het overigens ook goed vinden. Al was ik er bij aanvang niet gerust op. Op een dag kwam hij me uitdrukkelijk en met een vette lach vertellen dat hij nog bij Plascobel had gewerkt. Voor de ouderen onder ons: Plascobel kwam in het nieuws toen het 2 miljoen frank smeergeld gaf aan de toenmalige CVP om een order van evenveel milieuboxen (foto) binnen te halen. Juist, die groene containers bestemd voor klein gevaarlijk afval die zo moeilijk openden en sloten en die nadien voor alles gebruikt werden behalve waar ze voor bedoeld waren. Het zweet op mijn voorhoofd was onderhuids aanwezig, maar het had geen reden om uit te breken. Mijn baas zag in mij de perfecte sparring partner om even stoom op af te laten. Het moet evenwel gezegd: steeds met de nodige fair play. Als technisch specialist op het gebied van plastics daagde hij me – in aanwezigheid van de andere collega’s – talloze malen uit over het gebruik van glazen flessen (ik) en de plastic fles (hij). Het was ook de tijd dat de PET-fles in zwang geraakte. Op een dag kwam hij met 2 lege plastic flessen aandraven. Hij zette ze voor mijn neus neer op mijn bureau. “Welk van de twee is de PET-fles?”, riep hij theatraal door de zaal, met een nauwelijks verholen oproep tot aandacht aan alle aanwezigen. “Gij als groene moet dat weten!”, probeerde hij me in de hoek te duwen. Het was telkens dat soort van technische discussie die hij trachtte aan te gaan, maar waar ik weigerde om in te stappen. Ik argumenteerde dan dat ik het minuscule verschil tussen 2 slechte flessen niet diende te onderscheiden, want dat ik water altijd uit glazen flessen dronk. Het is trouwens moeilijk om een politieke discussie te voeren met een techneut. Met mijn huidige baas heb ik weer prijs. Hij is een energiespecialist die het helaas enkel over cijfers in Volt, Watt en Ampère heeft. Of die energie uit een kerncentrale dan wel van groene stroom komt is bijkomstig. Zo discussiëren we keer op keer naast mekaar langs, maar met respect voor elkaar. En na al wat ik in die 25 jaar heb meegemaakt, heb ik daar al lang vrede mee. Al blijf ik altijd in voor een volgende politieke confrontatie…

zaterdag 14 maart 2009

25 jaar werknemer (deel 2)

Nee, een boek zal ik nooit schrijven over mijn beroepscarrière. Toch waaide er geregeld stof op in die jaren. Vooral de beginjaren verliepen allesbehalve rimpelloos. En natuurlijk kwam dat door… de politiek. Aanvankelijk werkte ik op de expeditieafdeling en maakte ik de verzendingsdocumenten voor alle metalen die geproduceerd werden. Voor nogal wat ‘strategische’ producten moest ik het transport organiseren. Niet dat ik mij daar veel vragen over stelde, ik deed mijn job. Kort na mijn aanwerving begon het nieuws de ronde te doen dat ik ‘een groene’ was. Toen mijn oversten op de hoogte kwamen van mijn politieke overtuiging begonnen ze plots heel zenuwachtig te worden. Ik werd bij een hoge pief ontboden alwaar ik zeer algemene vragen kreeg over de producten die ik moest verzenden. Het leek allemaal onschuldig, ofschoon uiteraard vreemd omdat ik toch al meer dan een jaar in dienst was. Kort daarna brak een volgende fase aan. Nu had men kritiek op de uitvoering van mijn werk. Welke kritiek dat dan mocht zijn, daar wijdde men liever niet over uit. Gevraagd naar bewijzen, bleef men het antwoord schuldig. Toen ik erg aandrong, bleek ik een ‘moeilijk karakter’ te hebben. Gevraagd of er ook maar één collega een probleem had met mijn karakter, bleef men opvallend vaag. Wat was het dan wel? Dat kwam ik even later via via te weten. Een anonieme getuige had opgevangen dat ‘ze dachten dat ik een spion van Agalev was’ (zie foto). Daar had ik weinig verweer tegen. Natuurlijk was het zo dat een Olens groen gemeenteraadslid zich ondertussen stevig vastbeet in het dossier van vervuiling en radio-activiteit van mijn werkgever. Bovendien woonde ik toen in Olen en was ik lid van de groene partij. Dus, helemaal vreemd waren de aantijgingen niet, al waren ze wel uit de lucht gegrepen. In de dagen erna zat ik meer op het kantoor van mijn oversten dan op mijn werkplaats. Het werd een echte krachtmeting waarbij ik ervoor zorgde dat men geen aanwijsbare kritiek op mijn werk kon hebben. Mentaal was het wantrouwen van de dagelijkse leiding uiteraard slopend, maar qua strijdlust was ik toen ik topvorm. Mijn absolute hoogtepunt hiervan bereikte ik toen ik weer eens voor de vierschaar moest verschijnen. Ik ontkrachtte een zoveelste loze bewering en dreef een manager zodanig in de hoek dat hij ‘er dringend vandoor moest’. Korte tijd later kantelde de sfeer en werd ik gerustgelaten. Met veel genoegen zag ik later al deze kaderleden om diverse redenen de fabriek verlaten. De gedachte dat ik hen beroepshalve heb overleefd smaakt zoet. Genoeg om een bittere periode door te spoelen.

maandag 9 maart 2009

25 jaar werknemer (deel 1)

Vorige vrijdag was een gewone werkdag, en toch ook weer niet. Ik was exact 25 jaar werknemer, en al die tijd bij dezelfde werkgever, en toch ook weer niet. Op 6 maart 1984 kon ik aan de slag met een stagiair-bediendencontract bij de multinational Métallurgie Hoboken-Overpelt in Olen. Het bedrijf, kortweg MHO, behoorde tot de Société Générale en droeg een koloniaal verleden mee. De voertaal bij het hogere kaderpersoneel verliep nog deels in het Frans. Een Bureelhoofd die zichzelf graag wat opblies sprak bij voorkeur te pas en te onpas de taal van Molière. In die tijd was het respecteren van de hiërarchische lijn uiterst belangrijk. Een arbeider gedroeg zich onderdanig tegenover een bediende die op zijn beurt het gezag erkende van een eerstaanwezend Bureelhoofd en daarboven het Bureelhoofd tout court. Ik werd tewerkgesteld op de afdeling Aankomsten en Verzendingen. Op korte termijn leerde ik alle vervoersdocumenten invullen nodig voor het versturen van de metalen die als eindproduct de Olense site verlieten. Koper in draad- en andere vormen, nikkelsulfaat, arseentrioxide, cobalt oxydes en poeders, germanium en silicium. Het waren de voornaamste producten waarvoor ik transport regelde zodat ze hun eindbestemming zouden kunnen bereiken. In 1992 muteerde ik naar de Aankoopdienst. Intussen veranderde ook de naam MHO in Union Minière en korte tijd zelfs in Acec-Union Minière. Die laatste naam heeft niet lang standgehouden. Misschien omdat Acec klinkt als ‘à sec’ wat ‘platzak’ betekent. Vandaag werk ik nog steeds als aankoper van alles wat een bedrijf draaiende houdt, uitgezonderd de grondstoffen zelf. Eerst voor de ganse Olense fabriek die ondertussen weer een nieuwe naam kreeg, Umicore. In 2003 muteerde ik naar de afgestoten Koperafdeling die tijdelijk Umicore Copper heette. De koperactiviteit werd korte tijd later een zelfstandig bedrijf dat onder de naam Cumerio – een anagram van Umicore – ging varen. Vorig jaar werd Cumerio door haar grootste concurrent Norddeutsche Affinerie te Hamburg overgenomen. En zopas werd beslist dat de gezamenlijke koperactiviteiten zullen plaatsvinden onder de naam Aurubis. Volgt u nog? Hoewel ik nu in 25 jaren amper van stoel gewisseld heb staan er al vele namen van werkgevers op mijn teller. En dan te weten dat men hier in de buurt nog altijd over ‘tfabriek van Olen’ spreekt. Al van in de tijd dat Walter van den Broeck het nog niet in zijn boeken had geschreven. Ik kan er zelf ook een boek over schrijven…

maandag 2 maart 2009

Politiek met twee petten

Morgen wordt op de Herentalse gemeenteraad het dossier Heirenbroek (nog maar eens) besproken. Het gaat om een nu nog verlaten vlakte met opgespoten grond die gelegen is in het verlengde van een jonge woonverkaveling aan de stadsrand. Volgens de Groenen – en helaas alleen volgens ons – was dit gebied bij voorkeur geschikt om de nood aan sociale woningen te lenigen. We spreken over de late jaren negentig. Ik zat in de gemeenteraad en de zaal zat afgeladen vol met buurtbewoners. Die zagen het net als wij niet zitten dat ze een industrieterrein in hun tuin zouden krijgen. Ik herinner mij nog ons vurig pleidooi om de levenskwaliteit van de bewoners te vrijwaren. Het massaal opgekomen publiek bedankte onze tussenkomst met applaus. Het deed deugd en zorgde voor een adrenalinestoot als betrof het een overwinning in één of andere sportwedstrijd. U zult begrijpen: dit soort ervaring was uitzondering en lang niet de regel. Helaas konden we onze slag niet thuishalen en werd voor bijkomende industrie gekozen. Toch haalden we een ook belangrijke overwinning: we konden de andere partijen overhalen om alleen voor ambachtelijke industrie te opteren en we slaagden erin om een aantal flankerende maatregelen op te leggen. Vandaag zijn we 10 jaar later en dreigt het dossier weer in de verkeerde richting te kantelen. Al die tijd bleef het opgespoten terrein braak liggen en belandde het dossier in de luwte. Nu lijkt het erop dat, vooral onder liberale druk, Heirenbroek niet alleen kan ingevuld worden met plaatselijke schrijnwerkers en andere kleine bedrijfjes, maar – hou u vast - zelfs met Seveso-bedrijven. Verwondering alom, zou je denken. Want alsof het nog niet erg genoeg is dat de bewoners van de woonwijk Sint-Janneke industriële bedrijvigheid in hun achtertuin krijgen, het wordt inderdaad zelfs niet uitgesloten dat bedrijven die met gevaarlijke stoffen omgaan zich hier komen vestigen. Je zou nochtans mogen verwachten dat dezelfde partijen die in de Herentalse gemeenteraad de Meerderheid uitmaken (CD&V en SP.a) dit zouden kunnen voorkomen. Dezelfde partijen maken namelijk de dienst uit in de meerderheden op zowel Provinciaal en Vlaams niveau. Maar neen hoor. Neem nu de schepen van Milieu. Mien Van Olmen (CD&V) zetelt nota bene zelf in de Provincieraad waar haar partij een gunstig advies gaf voor Seveso-bedrijven in Heirenbroek. De schepen onthield zich bij de stemming. Terug in Herentals profileert ze zich als medestander van de buurtbewoners en hun actiecomité. Hetzelfde presteert ze in andere dossiers: of het nu gaat om een motorcrossparcours, om de plaatsing van windmolens, om de invulling van een voormalig militair domein, en vul maar in. Hetzelfde presteren de socialisten die als het hun goed uitkomt een Herentalse pet opzetten of een pet van een ander politiek niveau. Ik heb onze gemeenteraadsleden aanbevolen om morgen bij hun tussenkomst letterlijk een groene pet op te zetten. Zo kunnen ze op symbolische wijze duidelijk maken dat Groenen altijd dezelfde pet dragen. Ze kunnen de andere partijen bovendien aansporen om ook politiek te bedrijven met slechts één pet. Of is het geloof in de politiek nog niet dramatisch genoeg gedaald misschien?