dinsdag 1 september 2009
Daar komen vodden van
De eerste zin van mijn vorige stukje zou u op het verkeerde been kunnen zetten. U zou ten onrechte kunnen denken dat ik een cultuurkenner ben. Dat is niet zo, hoewel ik een verwoed non-fictie- annex reisliteratuurlezer ben en zodoende bijna constant op reis ben in mijn boeken. Maar voor het overige is het eeuwen geleden dat ik nog een bioscoop heb betreden en een museum aan de binnenkant heb gezien. Over schilderijen kan ik alleen meepraten voor zover ze van de hand van mijn dochter zijn en aan theater heb ik een broertje dood. Ik ga zelfs niet naar het dorpstoneel zoals mevrouw Joke Schauvliege, de nieuwe minister van Cultuur, in haar plaatselijke Evergem. Het is niet omdat het ‘maar’ dorpstoneel is dat het mijn kouwe kleren niet raakt en het is zeker niet dat ik op het lokale volksvermaak neerkijk. Integendeel, het mag er zijn zolang ik maar niet hoef te gaan kijken. Omdat ik er zo over doorboom, zal u wellicht denken dat ik een theatertrauma heb, maar dat is niet zo. Het heeft nochtans niet veel gescheeld. Ik herinner me, laten we zeggen 25 jaar geleden, een voorstelling van Jan Decorte, in een vorig leven nog parlementslid, en zijn geliefde Sigrid Vinckx. Zij verschenen ten tonele, maar in plaats van te acteren vroegen ze aan het publiek een vrijwilliger om het ontbrekende derde personage in te vullen. Natuurlijk dacht iedereen dat het om een grap ging, maar na een kwartier begon het te dagen dat het ernst was. “We beginnen niet vooraleer iemand van jullie naar hier komt”, zei Decorte gortdroog, zwaaiend met een bundel tekst voor de kandidaat-acteur. Na nog meer minuten zenuwachtigheid in de zaal stond een vrouw op die de voorstelling en het publiek wilde redden. Hoe de dame haar best ook deed, het hoeft geen betoog dat het verhaal (welk verhaal?) voortdurend onderbroken moest worden door Decorte of zijn partner met de aansporing “’t is aan u”. Na een half uurtje aanmodderen, richtte Decorte zich plots ostentatief tot het publiek met een “’t is gedaan”. Eerst wat gelach, dan wat heen-en-weer-gekijk en – omdat het podium op de verbouwereerde kandidaat-actrice na leeg was – dropen de bezoekers druppelsgewijs af. Eens buiten was er een aan een schouwburg zelden geziene hilariteit en verwarring. Een al even vreemde ervaring overkwam me– ook al vele lichtjaren geleden – op een andere theateravond. Mijn vrouw had mij weten te overtuigen – ik wie absoluut niet hoe – om haar te vergezellen naar het Antwaarps Theater in het kader van een gratis uitstapje met de trein, georganiseerd door de Personeelsclub van haar werkgever. Hoewel ik alle achting heb voor alle toneelvormen, het Antwaarps theater is niet mijn ding. Wie mij kent, weet dat ik bij de eerste vliegende taart of tuimelperte op een podium een onweerstaanbare drang krijg om naar de uitgang te vluchten. Het stuk heette bovendien – ik zweer het – ‘Daar komen vodden van’. Een mens moet het soms met minder voortekenen stellen om een dramatische avond tegemoet te gaan. Nu had ik de hele voorstelling braafjes uitgezeten. Van mijn gezicht in de vorm van een donderwolk had niemand last in de donkerte en het stuk dat ik uit mijn zetel gebeten heb zal men intussen wel gerepareerd hebben. Het ergste moest nog komen en wel op de terugweg. In de laatste trein richting Herentals zat ik onderuitgezakt te hopen op een snelle thuiskomst. Plots stopte de boemeltrein in the middle of nowhere, tussen Nijlen en Bouwel. Een extra stop kon er ook nog wel bij. Niemand mocht de trein verlaten en informatie kwam er maar met mondjesmaat. Bleek dat het parket op komst was naar deze pikdonkere plek die nauwelijks bereikbaar was. Iemand had zich op de sporen gegooid. Drie volle uren later tjoekte de trein verder. ‘Daar komen vodden van’, heette de voorstelling. Mij krijgen ze alvast niet meer naar het Antwaarps Theater, tenzij ze een stuk spelen dat ‘Ik word lottomiljonair’ heet.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten