maandag 28 maart 2011

Kernenergie? Nee bedankt

Het doet pijn om gelijk te krijgen. Ook ik was één van hen die 30 (dertig) jaar geleden zo’n gele parka droeg met een sticker 'Kernenergie? Nee bedankt'. Niet omdat dat toen hip was, maar omdat het milieu en bij uitbreiding de gezondheid van de mens mij het meest dierbaar was. Toen al en nu nog. Ik zocht gelijkgezinden op en kwam bij de Groenen terecht. Samen staken we onze energie onder andere in pleidooien voor windmolens. Maar spot en hoon was ons deel. Alsof we een slag van de molen hadden gekregen. Alsof we tegen windmolens vochten. We gaven niet op. In Mol protesteerden we tegen de opslag van kernafval dat nog vele generaties na ons hypothekeert. Gehuld in witte overalls rolden we lege metalen vaten door het centrum van de gemeente. In plaats van applaus oogstten we wenkbrauwgefrons van de bewoners. Rare snuiters, die groenen. Of erger nog: paniekzaaiers in het vreedzame Mol. Maar schijn bedriegt. Three Mile Island, Tsjernobyl en Japan vormen de harde bewijzen. Om de 10 jaar een kernramp, om nog maar te zwijgen over de talrijke incidenten en bijna-incidenten die al dan niet verzwegen werden. Alle kerncentrales zijn absoluut veilig tot er problemen zijn. Dan zijn alleen die kerncentrales niet veilig. Bij ons kan het niet gebeuren. Een tsunami zal ons land immers nooit overspoelen. Ook nu nog blijven ‘die hards’ pleiten voor kernenergie. Het alternatief is dat zogezegd het licht uitgaat. Terwijl we één ding zeker weten: in Japan gaat het licht uit met kernenergie. Trouwens, in onze ‘overbelichte’ maatschappij mag er gerust wat minder licht zijn. Nu is het nooit echt meer nacht in Vlaanderen. En kijk maar rondom ons hoe er ook overdag met energie gemorst wordt. Rationeel energiegebruik, het blijft nog veel te vaak dode letter. Energie besparen en volop inzetten op hernieuwbare energie: misschien toch niet zo gek? Na 30 jaar is de slogan 'Kernenergie? Nee bedankt' actueler dan ooit. Onze kinderen en kleinkinderen zullen er ons dankbaar voor zijn.

dinsdag 22 maart 2011

Contaminatie

Het was een ware verademing om in het café binnen te komen. Weg was het rookgordijn, weg was de stank, de irritatie aan mijn ogen. Ik bestelde een tripel en maakte de cafébaas een compliment met zijn rookvrije kroeg. Het was buiten de waard gerekend.

- “Ze pakken mijn broodroof af”, brieste hij.
Ik keek ongemakkelijk om me heen en zuchtte.
- “Nee, ze pakken uw broodroof niet af…”.
- “Jawel”, onderbrak hij me, “de cafébazen moeten eraan.”
Daarbij maakte hij een streep over de keel.
- “Ik geloof dat je nu net langer kunt leven”, probeerde ik.
- “Bijlange, niet.”
- “En daarbij”, herhaalde ik, “ze pakken uw broodroof niet af, maar het is broodroof.”
- “Awel, nu zeg je het zelf.”
- “Neen, want het is geen broodroof.”
- “Wat wil je nu eigenlijk zeggen?”
- “Broodroof afpakken is een contaminatie.”
- “Wel, meneer, ik contamineer niks, het zijn mijn klanten en de klant is koning.”
Zo voelde ik me niet. Ik gooide het dan maar over een andere boeg.
- “Misschien komen er nu wel meer – andere – klanten omdat ze in een gezonde omgeving kunnen genieten.”
- “Niks van”, klonkt het kort.
- “Kijk, zelf ben ik er het levende voorbeeld van. Mocht er in je zaak gerookt worden, dan was ik gewoon voorbijgelopen”, ging ik nog even door.
Hij werd gewenkt door een andere klant. Daar stak de cafébaas ongevraagd weer van wal. Ik keek geamuseerd toe. De verbouwereerde klant had kennelijk meer dorst dan zin in een debat. Want hij gaf de waard alleen maar gelijk.
- “Dat klopt als een bus”, hoorde ik hem beamen. Een echte contaminatie*, dacht ik.

*samentrekking van ‘Dat sluit als een bus’ en ‘Dat klopt als een zwerende vinger’.

woensdag 16 maart 2011

Jong CD&V gaat resoluut voor een nieuwe kerncentrale

De CD&V-jongeren zijn een raar volkje. Christelijk geïnspireerd, uiteraard, en, naar eigen zeggen, ‘met een frisse kijk op de dingen de problemen aankaarten waar jongeren vandaag en morgen wakker van liggen’. Niks mis mee, alleen weer zo’n gladde formulering waarmee je tegelijk niets en alles zegt. Perfect passend in de christelijke centrumtraditie van de vis-noch-vlees-volzinnen. Met het enerzijds-anderzijds-discours het veilige pad bewandelen dat decennia lang geëffend werd door hun partijmoeders en -vaders. Maar altijd met een frisse kijk op de dingen. Het mocht dan ook enige verbazing wekken dat uitgerekend vorige week Jong CD&V de nek uitstak met een persmededeling die voor een zeldzame keer uitblonk in duidelijkheid. In één zin: “JONGCD&V vindt dat de overheid moet investeren in de private sector en gaat resoluut voor de bouw van een nieuwe kerncentrale.” Met een nooit gezien elan zette de voorzitter zijn uitspraak kracht bij met de gedachte dat "we een aantal taboes achterwege moeten laten en een minder evidente stap moeten durven zetten.” In een vlaag van enthousiasme ziet de christelijke voorman alleen maar voordelen aan een nieuwe kerncentrale. Een injectie van zo’n 3,5 miljard in de economie en een paar honderd extra jobs. En als uitsmijter: “Zonder kernenergie zal de prijs voor energie verder ‘exploderen’ en zal ook de CO2-uitstoot verder de hoogte inschieten.” Ik vrees dat het nog even zal duren vooraleer de CD&V-jongeren nog eens een duidelijk standpunt zullen innemen.

dinsdag 8 maart 2011

Bloedgeven

Sinds een paar jaar heb ik mijn ‘goede-doelen-pakket’ uitgebreid met het belangeloos afstaan van mijn eigen bloed aan de gemeenschap. Geregeld vervoeg ik tal van lokale helden die al vele jaren naar het Parochiecentrum afzakken om bloed te geven. Mijn ontzag voor hen en voor het organiserende Rode Kruis is sindsdien flink toegenomen. Mijn eigen bloed is trouwens populair, want zelfs op Rode Kruis-avonden dat ik mijn bloed gewoon in mijn lijf wil houden, word ik opgebeld met de beleefde vraag om te komen doneren want er is echt nood aan. Dan ga ik maar, hoewel bloedgeven me niet in het bloed zit. Ik heb het eerlijk gezegd niet zo met die naalden en bloedzakken. Toch zijn er ook leuke kanten aan, behalve die ene keer dat ik na het afstaan van mijn portie bloed zwetend als een rund op een stoel neerzeeg nadat de wereld voor mijn ogen donker werd. De humor schuilt in het lugubere karakter van zo’n avond in een decor met niets dan gevelde medeburgers als was het een rampscenario. Daar gedijen grapjes zoals ‘Als ge vreemd gaat moogt ge toch geen bloed geven’ (tegen het type Don Juan) of ‘Bij jou is dat precies pure alcohol’ (tegen het type zuipschuit). Het type Politieker, waartoe ik behoor, heeft ook zijn eigen soort Rode Kruis-grapjes. Terwijl ik volop in actie was tijdens mijn allereerste bloedafname, werd mijn bloedzak tot tweemaal toe ostentatief gemonsterd met de begeleidende bemerking van de ene ‘dat het toch raar is dat een groene ook rood bloed geeft’ en van de andere ‘dat er met mijn bloed iets niet in de haak was, want die kleur klopt niet’. Sindsdien herhalen deze grapjes zich, zij het telkens in een lichte variant. Het kan nochtans beter, zoals onlangs. Vooraleer de verpleegster de naald in mijn arm prikte informeerde ze of ik een voorkeur had wat de bloedgevende arm betrof. De vraagstelling beperkte zich tot: Links of rechts? Mijn buurman-bloedgever, tevens CD&V-gemeenteraadslid, richtte zich wat op en antwoordde in mijn plaats. “Links, natuurlijk. Waarop ik repliceerde: “Dan zou dat bij u in het midden moeten zijn”. We bescheurden het beiden en de verpleegster begreep er niets van. Of ze deed alsof haar neus bloedde.