zaterdag 19 september 2009

Ademnood in het quad-raat

September zorgt elk jaar terug voor wat meer regelmaat in menig mensenleven. Dat maakt het afscheid van de zomer draaglijk. De weerkundige zomer duurt bij ons inderdaad tot 31 augustus. De meteorologie heeft als begindatum van de drie maanden durende zomerperiode 1 juni gekozen om de statistieken overzichtelijk te houden. De astronomische zomer eindigt pas op 21 september. Dat heeft niets met het weer te maken, maar wel met de stand van de aarde ten opzichte van de zon. De warmste dag dit jaar beleefden we op 20 augustus. Het was buiten ziedend heet. In het weerstation van Kleine-Brogel werd een recordtemperatuur van liefst 38,2° gemeten. Op een steenworp ervandaan pufte onze dochter op Chiro-kamp. Voor mezelf was het een geschiedenisloze werkdag met een energieverslindende airco die alle hitte verjoeg. Rond 17u kreeg ik een klap toen ik buitenkwam en me moest aanpassen aan een temperatuursstijging van meer dan 15°. Twee minuten fietsen later parelde het zweet quasi overal waar ik het kon voelen. Ik hapte wat droge lucht en dacht aan de tradionele oproep om geen fysieke inspanningen te doen. Het was de dag bij uitstek dat ouderen en kinderen aangeraden werd om binnen te blijven. De auto’s daarentegen mochten weer vrolijk en ongehinderd rijden. De gedachte alleen deed mijn bloed nog meer koken dan al het geval was. Plots zag ik in een zijstraat een gele quad. De rijder zette zijn helm af om het zweet af te wissen. Zo kon ik de man herkennen voor hij met een hels lawaai vertrok en mij achterliet met een flinke dosis CO². De man in kwestie was een ex-collega van me. Ik had hem altijd gekend als een keurig en verantwoord individu. Vele nette gesprekken over het werk en de privé had ik met hem gevoerd. Sinds kort genoot hij van een welverdiend brugpensioen. Maar dat genieten deed hij op een wel bijzondere manier, ontdekte ik nu. Kijk, daar kom ik van in ademnood. De hele tijd spookte de vraag door mijn hoofd hoe een welopgevoed mens – bovendien op leeftijd en bovendien op deze hondsdag – ongegeneerd durft rondtoeren op een quad. Ik kwam thuis, lekte uit en nam me voor om mijn ex-collega om tekst en uitleg te vragen bij de eerste gelegenheid die zich zou voordoen. Het belooft een geanimeerd gesprek te worden.

donderdag 10 september 2009

Leve België!

Wat we zelf doen, doen we beter. Het is een credo dat stoere Vlamingen, niet geheel in overeenstemming met hun bescheiden volksaard, steeds meer en luider hanteren. Een toenemend gild van centrum-rechtse tot extreem-rechtste politici spinnen naar het eind van de eerste decade van deze eeuw volop garen van het opgeklopte Vlaamse superioriteitsgevoel. Dat doen ze ongegeneerd op de kap van allen die ze als ‘profiteurs’ kunnen bestempelen, te weten migranten en asielzoekers en – vooral bij de laatste verkiezingen – Walen. Om de fiere Vlaamse borstklopperij tot ver over de taalgrens te etaleren werd op de 44ste verdieping van de New York Times Building een optrekje gehuurd. Het mocht wat kosten om Vlaanderen in the picture te zetten: ca. een half miljoen dollar per jaar. Het Vlaams Huis loste op in het immense New York tot een lallende en brallende Minister De Crem er met zijn zatte strapatsen heftig uit de bol ging. Nu de directeur van het Vlaamse Huis in opspraak komt, lijkt Vlaanderen in Amerika meer op een instortend kaartenhuisje. Daar gaan onze lieve Vlaamse centen die we toch maar liever niet geven aan ‘profiteurs’. Want wat we zelf doen, doen we beter. Terwijl het Vlaams Huis aan diggelen ligt, probeert Clouseau (zie foto) het Belgische Huis te redden. Nu ben ik allerminst een Clouseau-fan. Ik bezit geen kruimel affiniteit met hun muziek. Geef mij maar het experimentele, minder toegankelijke genre waarin groepen als Cocteau Twins en Portishead zich situeren. Toch wil ik de broers Wauters complementeren omdat ze het aandurven hun hoofd boven het maaiveld der melige liefdesliedjes te steken en - tegen de tijdsgeest in – stelling te nemen voor het behoud van het land waarvan de naam zo stilaan een scheldwoord dreigt te worden. Wie zich aan deze kant van de taalgrens nog als Belg durft te outen, wordt bekeken als een monarchistische oudstrijder. Misschien wordt het tijd om het stof uit onze driekleur te kloppen en onze nationale kroonjuwelen op te blinken. Onze tennismeisjes zijn intussen onze beste ambassadrices. Onze voetballers allerminst.

dinsdag 1 september 2009

Daar komen vodden van

De eerste zin van mijn vorige stukje zou u op het verkeerde been kunnen zetten. U zou ten onrechte kunnen denken dat ik een cultuurkenner ben. Dat is niet zo, hoewel ik een verwoed non-fictie- annex reisliteratuurlezer ben en zodoende bijna constant op reis ben in mijn boeken. Maar voor het overige is het eeuwen geleden dat ik nog een bioscoop heb betreden en een museum aan de binnenkant heb gezien. Over schilderijen kan ik alleen meepraten voor zover ze van de hand van mijn dochter zijn en aan theater heb ik een broertje dood. Ik ga zelfs niet naar het dorpstoneel zoals mevrouw Joke Schauvliege, de nieuwe minister van Cultuur, in haar plaatselijke Evergem. Het is niet omdat het ‘maar’ dorpstoneel is dat het mijn kouwe kleren niet raakt en het is zeker niet dat ik op het lokale volksvermaak neerkijk. Integendeel, het mag er zijn zolang ik maar niet hoef te gaan kijken. Omdat ik er zo over doorboom, zal u wellicht denken dat ik een theatertrauma heb, maar dat is niet zo. Het heeft nochtans niet veel gescheeld. Ik herinner me, laten we zeggen 25 jaar geleden, een voorstelling van Jan Decorte, in een vorig leven nog parlementslid, en zijn geliefde Sigrid Vinckx. Zij verschenen ten tonele, maar in plaats van te acteren vroegen ze aan het publiek een vrijwilliger om het ontbrekende derde personage in te vullen. Natuurlijk dacht iedereen dat het om een grap ging, maar na een kwartier begon het te dagen dat het ernst was. “We beginnen niet vooraleer iemand van jullie naar hier komt”, zei Decorte gortdroog, zwaaiend met een bundel tekst voor de kandidaat-acteur. Na nog meer minuten zenuwachtigheid in de zaal stond een vrouw op die de voorstelling en het publiek wilde redden. Hoe de dame haar best ook deed, het hoeft geen betoog dat het verhaal (welk verhaal?) voortdurend onderbroken moest worden door Decorte of zijn partner met de aansporing “’t is aan u”. Na een half uurtje aanmodderen, richtte Decorte zich plots ostentatief tot het publiek met een “’t is gedaan”. Eerst wat gelach, dan wat heen-en-weer-gekijk en – omdat het podium op de verbouwereerde kandidaat-actrice na leeg was – dropen de bezoekers druppelsgewijs af. Eens buiten was er een aan een schouwburg zelden geziene hilariteit en verwarring. Een al even vreemde ervaring overkwam me– ook al vele lichtjaren geleden – op een andere theateravond. Mijn vrouw had mij weten te overtuigen – ik wie absoluut niet hoe – om haar te vergezellen naar het Antwaarps Theater in het kader van een gratis uitstapje met de trein, georganiseerd door de Personeelsclub van haar werkgever. Hoewel ik alle achting heb voor alle toneelvormen, het Antwaarps theater is niet mijn ding. Wie mij kent, weet dat ik bij de eerste vliegende taart of tuimelperte op een podium een onweerstaanbare drang krijg om naar de uitgang te vluchten. Het stuk heette bovendien – ik zweer het – ‘Daar komen vodden van’. Een mens moet het soms met minder voortekenen stellen om een dramatische avond tegemoet te gaan. Nu had ik de hele voorstelling braafjes uitgezeten. Van mijn gezicht in de vorm van een donderwolk had niemand last in de donkerte en het stuk dat ik uit mijn zetel gebeten heb zal men intussen wel gerepareerd hebben. Het ergste moest nog komen en wel op de terugweg. In de laatste trein richting Herentals zat ik onderuitgezakt te hopen op een snelle thuiskomst. Plots stopte de boemeltrein in the middle of nowhere, tussen Nijlen en Bouwel. Een extra stop kon er ook nog wel bij. Niemand mocht de trein verlaten en informatie kwam er maar met mondjesmaat. Bleek dat het parket op komst was naar deze pikdonkere plek die nauwelijks bereikbaar was. Iemand had zich op de sporen gegooid. Drie volle uren later tjoekte de trein verder. ‘Daar komen vodden van’, heette de voorstelling. Mij krijgen ze alvast niet meer naar het Antwaarps Theater, tenzij ze een stuk spelen dat ‘Ik word lottomiljonair’ heet.