dinsdag 16 juni 2009

Voor C en haar ouders

Dit schrijf ik voor C en haar ouders. We bezochten haar zaterdag in het UZ te Leuven. Volg de rode pijlen, zei men bij het onthaal. Ik haalde diep adem en besloot niet langer te aarzelen. De kinderen hadden klamme handen, mijn vrouw kon haar zenuwen nauwelijks bedwingen. Twee weken geleden was C nog op zeeklasse met mijn zoon en haar andere klasgenootjes. Ze voelde zich moe en moest afhaken terwijl de andere kinderen speelden. Eens thuis namen haar ouders haar mee naar de dokter. Ze had wel eens meer last van oor- en keelontstekingen. Verder niets. Het verdict was snoeihard. We zagen haar liggen als een hoopje ellende. Aan een kapstok – de kerstboom genoemd – hingen allerhande zakken met vloeistof. Ze kreeg chemotherapie en ze had pijn. Geen zin om te spreken laat staan te glimlachen. Maar de ogen van het meisje vertelden veel. Ik moest slikken en ging even op de gang. Ik bedacht dat dit zowat de akeligste plek van het land moest zijn. Door de deuropeningen zag ik kinderen van verschillende leeftijden. PatiĆ«ntjes van amper een jaar oud – gelukkig begrijpen ze het nog niet – tot jongeren die zouden moeten puberen. ‘Waarom?’ Het is de enige vraag die opkomt. ‘Waarom een onschuldig kind?’ De ouders van C dragen hun verdriet en woede op een uiterst waardige manier. Haar papa had me opgebeld toen hij het nieuws nog maar net had vernomen. Heel sereen en op haast onderkoelde toon deed hij zijn verhaal aan de telefoon. Ik wist nauwelijks iets terug te stamelen. Het was volop verkiezingscampagne. Ik wou die avond folders bussen, maar het is er niet van gekomen. Nu stonden wij bij de ouders aan het ziekenbed van C. Mijn vrouw was 11 jaar geleden samen zwanger geweest met de mama van C. Ze zijn sindsdien zeer hecht geworden door de opvoeding van de kinderen. Nu waren we hier allemaal samen, zij met hun drie en wij met onze twee kinderen. Waarover moesten we praten? Woorden waren overbodig. Niets was nog belangrijk. Behalve C. Maar we begrepen elkaar.

Geen opmerkingen: